Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5708

Datum uitspraak2004-07-21
Datum gepubliceerd2004-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200403694/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 11 september 2003 heeft verweerder het verzoek van verzoeker van 16 april 2003 tot het opleggen van nadere eisen op grond van het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer (hierna: het Besluit) met betrekking tot de nieuw te bouwen school gelegen aan de Van Gaverenlaan 10a te Alphen afgewezen.


Uitspraak

200403694/2. Datum uitspraak: 21 juli 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Alphen Chaam, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 11 september 2003 heeft verweerder het verzoek van verzoeker van 16 april 2003 tot het opleggen van nadere eisen op grond van het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer (hierna: het Besluit) met betrekking tot de nieuw te bouwen school gelegen aan de Van Gaverenlaan 10a te Alphen afgewezen. Bij besluit van 18 maart 2004, kenmerk ROB/TSc/2486/U1589, verzonden op 19 maart 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 29 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 mei 2004. Bij brief van 28 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2004, heeft verzoeker de Voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 juli 2004, waar verzoeker in persoon, en bijgestaan door mr. J.M.S. Salomons, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door T.J.L.M. Schulpen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de Stichting Katholiek Onderwijs “Het Groene Lint“, vertegenwoordigd door H.J. Klok, gemachtigde, daar gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Verzoeker vreest voor geluidoverlast door de op korte afstand van zijn woning nieuw te bouwen school. Hij betoogt dat door het stemgeluid van spelende kinderen op de speelplaats de in het Besluit voorgeschreven grenswaarden zullen worden overschreden. Verzoeker is van mening dat verweerder bij de beoordeling van zijn verzoek om het treffen van nadere eisen op grond van het Besluit ten onrechte het stemgeluid van spelende kinderen buiten beschouwing heeft gelaten. Hij voert daartoe aan dat de speelplaats dient te worden aangemerkt als een binnenterrein in de zin van voorschrift 1.1.2, aanhef en onder a, van het Besluit. 2.3.    Verweerder heeft bij het bestreden besluit zijn primaire besluit, waarin hij heeft geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de in het Besluit opgenomen geluidvoorschriften worden overtreden en er derhalve geen noodzaak bestaat tot het opleggen van een nadere eis, gehandhaafd. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de speelplaats dient te worden aangemerkt als een buitenterrein, omdat deze niet is omsloten door bebouwing. Dat er geen sprake is van een binnenterrein wordt volgens verweerder bevestigd door de uitkomsten van het in opdracht van hem door het architecten- en ingenieursbureau “De Rooij BV” uitgevoerde akoestisch onderzoek van 5 maart 2004 (hierna: het akoestisch onderzoek) naar de achtergrondwaarden van het omgevingsgeluid op diverse plaatsen op en rond de nieuw te realiseren school. 2.4.    Ingevolge voorschrift 1.1.2, aanhef en onder a, van de bijlage bij het Besluit blijft bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in voorschrift 1.1.1 het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, buiten beschouwing, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als binnenterrein.    In de Nota van Toelichting bij het Besluit wordt een buitenterrein omschreven als een voor publiek toegankelijk onbebouwd deel van de inrichting, bijvoorbeeld een tuin of schoolplein. Hierbij wordt opgemerkt dat de uitsluiting van stemgeluid afkomstig van een buitenterrein feitelijk uitsluitend geldt voor situaties waarbij het buitenterrein aan de straat of een andere openbare ruimte is gelegen. Echter indien een buitenterrein omsloten is door bebouwing zal het omgevingsgeluid doorgaans veel lager zijn. Stemgeluid van het schoolplein zal dan eerder leiden tot overlast. 2.5.    Voor de beantwoording van de vraag of de speelplaats dient te worden aangemerkt als een binnenterrein zijn, gelet op de Nota van Toelichting, met name de hoogte van het aldaar heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid alsmede de mate van beslotenheid van de ligging van de speelplaats van belang, hetgeen tot uitdrukking komt in een lager referentieniveau.    Het in opdracht van verweerder uitgevoerde akoestisch onderzoek naar het referentieniveau van het geluid op diverse plaatsen op en rond de nieuw te realiseren school biedt naar het oordeel van de Voorzitter aanknopingspunten voor zowel het standpunt van verweerder dat sprake is van een buitenterrein als het standpunt van verzoeker dat sprake is van een binnenterrein. Uit de in het akoestisch onderzoek opgenomen tabel 1, die een weergave van gemeten waarden bevat, volgt dat er nagenoeg geen verschil bestaat tussen het referentieniveau van het geluid ter plaatse van de geprojecteerde school en het referentieniveau ter plaatse van woningen in de omgeving. Uit tabel 3, die een weergave van berekende waarden bevat, is echter af te leiden dat er verschillen van tenminste 7 dB(A) bestaan tussen het referentieniveau van het geluid op de speelplaats en op de achtergevel van aan de speelplaats grenzende woningen enerzijds en op de voorgevel van deze woningen anderzijds. Gelet hierop en mede gezien de situering en de mate van omsluiting van de speelplaats, is de Voorzitter van oordeel dat de vraag of de onderhavige speelplaats dient te worden aangemerkt als een buiten- of als een binnenterrein een nader onderzoek vergt dat eerst in de bodemprocedure kan plaatsvinden.    Nu het gezien het vorenstaande niet is uitgesloten dat de speelplaats moet worden aangemerkt als een binnenterrein, ziet de Voorzitter aanleiding om bij afweging van de betrokken belangen de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Voorts ziet de Voorzitter aanleiding te bevorderen dat de Afdeling het beroep tegen het bestreden besluit zo spoedig mogelijk zal behandelen. 2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen Chaam van 18 maart 2004, kenmerk ROB/TSc/2486/U1589; II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Alphen Chaam in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Alphen Chaam te worden betaald aan verzoeker; III.    gelast dat de gemeente Alphen Chaam aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen    w.g. Montagne Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2004 374.